Wil de mensheid zichzelf tegen 2050 van gezond en duurzaam voedsel blijven voorzien, dan zullen we allen minder vlees en zuivel moeten consumeren, zo bleek onlangs (opnieuw) uit een invloedrijk rapport in The Lancelot. Iets wat ‘wij’ natuurlijk allang weten. Toch wordt deze kennis nog niet omgezet in de praktijk. Hoe kunnen we dergelijke doelstellingen dan toch behalen?
‘Vlees moet op rantsoen’, kopt de Telegraaf op 15 januari: Nederlanders zullen het over een aantal jaar moeten stellen met twee gehaktballen per week. Volgens de krant blijkt dit uit berekeningen uitgevoerd door het Voedingscentrum, op basis van het net ontworpen klimaatakkoord – dat afgaat op afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs. In het akkoord staan doelstellingen geformuleerd die, onder meer, mensen moeten aansporen minder dierlijke eiwitten te consumeren. Het idee is dat de gemaakte afspraken de Nederlandse CO2-uitstoot tegen 2030 moeten halveren. Ondanks het feit dat genoemde doelstellingen nog op geen enkele manier zijn geconcretiseerd voelden vele burgers zich bij voorbaat al in hun vrijheden aangetast.
Onder het mom van ‘wij weten zelf wel wat goed voor ons is’ en ‘ik besteed al genoegaandacht aan het klimaat’ spuiden Nederlanders hun gal op sociale media. Maar is een dergelijke verontwaardiging wel terecht? Hebben wij als burgers al wel laten zien dat we ook daadwerkelijk in staat zijn te handelen in dienst van het welzijn van de aarde? Hoewel het effect van een ‘dierlijk dieet’ op het klimaat een topic is wat al jaren actueel is lijken de vele campagnes, documentaires en noodklokkenluiders namelijk vooralsnog geen zoden aan de dijk te zetten.
Mensen zullen pas minder vlees gaan eten op het moment dat de dijken aan de Noordzee op springen staan
Documentaires als Cowspiracy (2014) en Leonardo DiCaprio’s Before The Flood (2016) zijn mateloos populair en een stijgend deel van de bevolking geeft aan duurzaamheid hoog in het vaandel te hebben staan. Dit wekt de illusie van een betrokken burger die de toekomst met zorgelijke blik tegemoetziet. Echter, bezorgdheid ook in passende maatregelen omzetten blijkt nog lastig. Zo gaf maar liefst 41 procent van de Nederlanders aan zijn vleesconsumptie geminderd te hebben terwijl deze, frappant genoeg, afgelopen decennium per saldo gelijk gebleven is.
Volgens Frenk van Harreveld, gedragspsycholoog en docent aan de Universiteit van Amsterdam, zijn dergelijke cijfers kenmerkend voor de menselijke psyché: “De psychologische afstand tussen ons als Nederlanders en sustainabiltity-vraagstukken als de opwarming van de aarde is ontzettend groot, zowel psychologisch als geografisch gezien. Het is voor veel Nederlanders letterlijk een ‘ver van m’n bed show.’ Mensen zullen, bij wijze van spreken, pas minder vlees gaan eten op het moment dat de dijken aan de Noordzee op springen staan.”
Wie beschermt de burger tegen zichzelf?
De baten van duurzaam leven wegen voor weinigen op tegen de kosten ervan: ‘Want waarom duizenden euro’s investeren in zonnepanelen als het probleem je (niet direct) raakt? Of minder vlees eten terwijl je daar altijd zo van geniet?’ Maar betekent dit dat we moeten wachten tot de burger zich genoodzaakt ziet in te grijpen – en tot we een ons wegen – of is het tijd dat de overheid meer hands-on te werk gaat?
Met andere woorden: het oer-Hollandse poldermodel staat een stevige transitie in de weg
Het verleden leert ons dat kleine aanpassingen al effect kunnen hebben op beladen vraagstukken. Zo had het verbod op gratis plastic tasjes in 2016 een gigantische afname in het gebruik van plastic tasjes tot gevolg en sorteerde het verhogen van de alcoholleeftijd tot 18 jaar groot effect op alcoholmisbruik onder jongeren. Ook buiten eigen de landsgrenzen zijn positieve voorbeelden van overheidsingrijpen te vinden. Zo zorgde de Sugar Tax in Groot-Brittannië ervoor dat bedrijven het suikergehalte in hun drankjes minderden. Opgelegde maatregelen sorteren dus effect waar campagnevoering minder verandering teweegbrengt: Campagnes om alcoholgebruik onder jongeren in te dimmen en ons plasticverbruik te verminderen strandden in schoonheid.
We zijn er nog niet!
In dit licht kan het eerdergenoemde klimaatakkoord als een eerste stap in de goede richting beschouwd worden. Toch blijft er nog genoeg ruimte voor ontwikkeling. Het akkoord is tot stand gekomen volgens het aloude poldermodel, en dus in overleg met iedereen: van duurzaamheidshoogleraren en activisten tot vertegenwoordiging vanuit de vleesindustrie. Dit zorgt voor een groot draagvlak, maar geeft tegelijkertijd ook macht aan partijen die niet per se gebaat zijn bij een snelle verduurzaming.
Zoals de Utrechtse hoogleraar milieukunde en voormalig lid van de Sociaal Economische Raad, Klaas van Egmond, de onderhandelingen over het Energieakkoord in 2013 omschreef in de Volkskrant: “Aan tafel voelde je dat de grote bedrijven by far de bovenliggende partij waren en wij wetenschappers niet veel te vertellen hadden. Dit is funest voor het klimaatprobleem.” Ook het feit dat er geen harde sancties volgen voor zij die zich niet aan de gemaakte afspraken houden doet af aan de impact van het akkoord. Voorstanders van een betekenisvol akkoord zouden volgens Van Egmond dan ook uit een overleg moeten stappen.
Met andere woorden: het oer-Hollandse poldermodel staat een stevige transitie in de weg. Een idee dat door een deel van de Nederlandse bevolking gedeeld lijkt te worden: zij geven aan niet onwelwillend te staan tegenover meer klimaat gerelateerd overheidsingrijpen. Maar aan welke maatregelen zouden we dan moeten denken? Eén maatregel die meteen te binnen schiet is de veel bediscussieerde ‘vleestaks’. Een vleestaks zou voor een verminderde vleesafname in Nederland moeten zorgen.
Klimaatverandering is een transnationaal fenomeen waarbij veel landen om uiteenlopende redenen (nog) niet in staat zijn een significante bijdrage te leveren aan de bestrijding ervan
Toch blijft men huiverig. In Denemarken werd in 2011 een belasting op vethoudende producten ingevoerd, die een jaar later weer werd afgeschaft. Het had niet voldoende impact gehad op de volksgezondheid en bracht tegelijkertijd Deense banen in gevaar, omdat de consument zich gedwongen zag zijn heil over de grens te zoeken. Een dergelijk schrikbeeld wordt door tegenstanders uit de vleesindustrie en andere belanghebbenden graag als voorbeeld aangevoerd.
Klimaatverandering is een transnationaal fenomeen waarbij veel landen om uiteenlopende redenen (nog) niet in staat zijn een significante bijdrage te leveren aan de bestrijding ervan. Sterker nog, opkomende wereldmachten als China leveren met hun toenemende uitstoot juist een stijgende bijdrage aan het probleem. Als de prognose van de Verenigde Naties klopt zal de wereldwijde vleesproductie tegen de helft van deze eeuw met 76 procent toenemen.
Het schept voor ons de verplichting als liberaal en vooruitstrevend land een voortrekkersrol te vervullen en het enige juiste voorbeeld te geven. De overheid zal moeten optreden als een verlicht despoot: het eigen belang opzijzetten in het algemeen belang van toekomstige generaties. Dus alstublieft Vadertje Staat: stop met polderen en duw ons die vegetarische burger door de strot!
Dit is het tweede artikel in onze serie over consubeteren. Lees ook de introductie over goede voornemens en de stukken over studenten die liever koken dan bestellen en hoe je als student duurzaam én betaalbaar kunt eten.