De Amsterdamse Sahar Afzal (21) bouwde de afgelopen jaren een indrukwekkend cv op. Als jongerenvertegenwoordiger van de Verenigde Naties ging ze regelmatig in gesprek met ministers en vloog ze naar New York om mee te werken aan resoluties. In het kader van de Nederlandse zetel in de Veiligheidsraad van de VN vertelt ze over de rol van Nederland in de VN-Veiligheidsraad, haar ervaringen en ambities.
Hoe ben je jongerenvertegenwoordiger van de VN geworden?
“Ik was achttien en zakte voor mijn eindexamen. De vacature voor jongerenvertegenwoordiger vroeg om mensen tussen de achttien en vijfentwintig. Ik dacht: als ik het nu doe, en volgend jaar nog eens, dan onthouden ze misschien mijn naam. Twee uur voor de deadline heb ik een brief gestuurd. Toen heb ik toevallig alle rondes gewonnen. Aan de ene kant was ik gemotiveerd om iets voor jongeren te betekenen. Ik denk dat jonge mensen weinig gehoord worden, terwijl wij toch de leiders van de toekomst zijn. Daarnaast vind ik het stukje buitenlandbeleid gewoon heel interessant.”
Hoe zagen jouw dagen als jongerenvertegenwoordiger eruit?
“Als jongerenvertegenwoordiger spreek je met jongeren in Nederland door middel van bijvoorbeeld gastlessen, en vervolgens met verschillende instituties van de VN om dat geluid te vertolken. Ik ging dus bijvoorbeeld vaak naar scholen, onder andere om te praten over extremisme of radicalisering. Later zat ik dan bij de VN in een volle zaal met diplomaten, om punten in de resolutie te brengen die Nederlandse jongeren belangrijk vinden. Daar heb ik het hele onderhandelspelletje geleerd. “Steun jij dat van mij? Dan steun ik dat van jou.”
“Veel landen vinden het gek om jonge mensen te zien spreken en mee te laten doen”
Had jij het gevoel iets te kunnen betekenen als Nederlandse jongerenvertegenwoordiger in New York?
“Veel landen vinden het gek om jonge mensen te zien spreken en mee te laten doen. Mijn eerste taak was dus om te laten zien dat Nederland ervoor zorgt dat er jongeren aan tafel zitten die serieus genomen worden en meepraten over onderwerpen die hen aangaan. Maar het blijft natuurlijk de vraag hoeveel Nederland überhaupt bij de VN teweeg kan brengen.”
Daar is de laatste tijd veel over gepraat nu Nederland een jaar lang in de Veiligheidsraad zit. Wat denk jij?
“Ik denk dat Nederland alleen maar het meest noodzakelijke kan verrichten. Omdat we er maar één jaar zitten in plaats van twee, kunnen we slechts de helft doen. Wat veel mensen niet beseffen, is dat wij daar als het Koninkrijk der Nederlanden zitten bestaande uit vier landen. Dat betekent dat we onze plek delen met Curaçao, Sint-Maarten en Aruba. Het feit dat de formatie zo lang duurde hielp ook niet mee. Pas eind oktober wisten we wie de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken werd, en twee maanden later zaten we in de Raad.”
In maart zijn we ook een maand voorzitter. Hoe kan Nederland het meest uit dat voorzitterschap halen?
“Ik denk dat Nederland vooral veel kan bereiken met bepaalde acties. De hele zaal vol krijgen met vrouwen op Internationale Vrouwendag bijvoorbeeld. Als voorzitter bepalen we wat er op de agenda komt. Zo kunnen we wel sturen wat er besproken wordt. Toch ben ik best teleurgesteld in Nederland. Ze hadden de kans om een rapport te bespreken over resolutie 2250. Die gaat over jongeren, vrede en veiligheid en de rol van jongeren in conflictresolutie. Je kunt niet alleen met oude mannen een oorlog oplossen, want jonge mensen moeten een land weer gaan opbouwen. Een gemiste kans.”
Heb je aspiraties om verder te groeien in de VN?
“Ja, veel diplomaten hebben mij meegegeven: studeren is leuk, maar zorg dat je ook werkervaring opdoet in het veld. Als diplomaat maak je beslissingen over grote problemen, dus kom er eerst maar eens achter wat die problemen eigenlijk inhouden. Als je moet praten over vluchtelingen, werk dan bijvoorbeeld eerst eens een tijdje in een vluchtelingenkamp. Het lijkt me leuk om iets te doen in de diplomatie, maar ik wil ook zeker weten wat er speelt in de wereld en het niet alleen maar lezen op internet.”
“Nederland heeft nog nooit een vrouwelijke premier gehad. Daar word ik op aangesproken.”
Je hebt nu al heel veel gereisd en gezien. Welke speciale herinneringen zijn je specifiek bijgebleven?
“Ik was in Tunesië op een kinderkamp, waar kinderen verbleven wiens familieleden naar bijvoorbeeld Syrië waren vertrokken. Het beleid vanuit westerse organisaties gaat er vooral om dit soort jonge kinderen te behoeden voor radicalisering. Ik herinner me vooral een slim jongetje dat in een gesprek over de oorsprong van radicalisering en extremisme zei: “Misschien moeten we eerst eens kijken naar wie terrorisme financiert?”. Dat opende mijn ogen. We kunnen natuurlijk individuen de schuld geven, maar er zijn ook zoveel andere internationale drijfveren.”
Sinds een tijdje ben je ook bestuurslid van UN Women: de vrouwenorganisatie van de VN in Nederland. Waarom?
“Ik denk dat Nederland zich op dit gebied nog erg kan verbeteren. We hebben nog nooit een vrouwelijke premier gehad, een vrouwelijke minister van Buitenlandse Zaken of een vrouwelijke ambassadeur bij de VN. Daar word ook ik op aangesproken, bijvoorbeeld door Rwanda, het land met de meeste vrouwelijke parlementariërs ter wereld. Kom op Nederland, denk ik dan.”
Zou jij die eerste vrouwelijke ambassadeur of premier willen zijn?
“Ik zeg altijd: joh, ik zou willen dat het niet nodig is. Twintig jaar geleden zaten er meer vrouwen in de kamer dan nu. Dat vind ik wel shocking. Ik vind Nederland wat dat betreft best hypocriet en veel jongeren delen dat onbegrip. Ik denk dat politici meer met jongeren in gesprek moeten gaan. De grootste verandering maak je in het klaslokaal, niet op televisie en ook niet op een andere plek.”
“Ik hoop mee te kunnen geven hoe blij we mogen zijn dat we in Nederland wonen.”
Dat doe jij natuurlijk wel veel.
“Ik praat over kinderrechten, vluchtelingen, the sustainable development goals: echt van alles en nog wat. Vaak vinden docenten het lastig om sommige onderwerpen aan te snijden. Dat snap ik ook wel. Eén van de grootste boodschappen die ik hoop mee te geven, is hoe blij we mogen zijn dat we in Nederland wonen. Dat heb ik me vroeger niet goed genoeg gerealiseerd. We zeuren hier veel, en tuurlijk zijn er problemen, maar over het algemeen hebben we het écht goed.”
Je hebt zoveel mensen ontmoet en zoveel bijzondere gebeurtenissen meegemaakt. Heb je ook niet veel moeten inleveren?
“Het eerste jaar van mijn studie ging niet zoals ik hoopte, omdat ik veel miste doordat ik weg was en mijn universiteit mij niet de support gaf die ik nodig had. Ook had ik tijdens mijn eerste jaar geen echt studentenleven. Dit jaar ben ik voorzitter geworden van studentenvereniging SIB-Amsterdam, dus dat is heel leuk. Ik moest op jonge leeftijd heel erg zelfstandig zijn en dat vraagt zeker wat van je. Dat is ergens fijn, want je leert er veel van, maar ik denk ook weleens: poeh, waar ben ik allemaal verantwoordelijk voor. Ik heb keuzes moeten maken, want je kunt nu eenmaal niet alles.”