Met Volt, JA21, Code Oranje en BIJ1 zouden er zomaar zeventien partijen in de Tweede Kamer kunnen zetelen. Is ons kleine land dan nog wel bestuurbaar? Eindredacteur Wessel Wierda zocht het uit.
Maar liefst 37 politieke partijen doen mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart, meldde de Kiesraad. De laatste keer dat er zoveel partijen streden voor een plek in de politieke arena was in 1922 – het jaar van de eerste verkiezingen met algemeen kiesrecht. Met honderd zetels te verdelen kwamen er uiteindelijk tien partijen in de Kamer terecht, waaronder de SGP als debutant. Nu, bijna honderd jaar later, is de SGP de oudste nog bestaande partij in Nederland en ligt het in de lijn der verwachting dat we wederom een aantal nieuwe partijen mogen verwelkomen.
Zo stevenen Volt en JA21 volgens de Peilingwijzer – het gewogen gemiddelde van drie peilingbureaus – af op zetelwinst. Het aantal partijen in de Kamer stijgt dan van dertien tot vijftien, mits we de voormalige eenmansfracties van Henk Krol en Femke Merel van Kooten-Arissen buiten beschouwing laten. In het scenario van Maurice de Hond kunnen we zelfs zeventien partijen verwachten, vanwege een zetel voor nieuwkomers Code Oranje en BIJ1.
Wat betekent deze aanwas van partijen voor de bestuurbaarheid van ons land? Komt de compromisvorming niet in het gedrang, als er zoveel partijen aan de tekentafel zitten? Er moet dan tenslotte met steeds meer partijen rekening worden gehouden.
Kiesdrempel
Volgens Simon Otjes, universitair docent Nederlandse Politiek aan de Universiteit Leiden, zorgt meer fragmentatie niet per definitie voor een afname in de bestuurskracht van een land. “Tussen 1946 en 1977 zaten er voortdurend meer dan drie partijen in het kabinet, maar toch kon Nederland uitstekend geregeerd worden. Partijen van verschillende pluimage werkten samen bij het opbouwen van de verzorgingsstaat, omdat ze simpelweg met elkaar door één deur konden.”
Het wordt lastiger, vervolgt hij, wanneer er veel partijen in het parlement zitten die zich niet constructief opstellen. “Zo heeft een partij als de PVV aangetoond niet altijd naar compromissen te streven.” Het vroegtijdige einde van Rutte-I, na afloop van het Catshuisoverleg, illustreert dat treffend. Partijleider Geert Wilders ging destijds niet akkoord met voorgestelde miljardenbezuinigingen, waarna het kabinet viel en zijn voormalige coalitiepartners, de VVD en het CDA, niet langer met zijn partij wilden regeren – een standpunt dat ze nog altijd innemen.
Met een kiesdrempel kun je een tegenwerkende partij als de PVV echter niet uitsluiten, constateert Otjes. Daarvoor hebben ze te veel zetels; de PVV is momenteel de op een na grootste partij van Nederland. Mensen die een kiesdrempel opperen om zo de bestuurbaarheid van ons land te vergroten – zoals voormalig VVD-Kamerlid Charlie Aptroot onlangs deed in gesprek met Omroep West – houden dan ook onvoldoende rekening met de houding van partijen, vindt Otjes.
Constructieve houding
“Als we een kiesdrempel van 5 procent instellen vallen de SGP en de ChristenUnie erbuiten, terwijl dat partijen zijn die zich wél zeer constructief opstellen,” werpt Otjes tegen. De SGP heeft hun hele bestaansperiode in de oppositie gezeten, maar keer op keer toonden ze zich coöperatief. “Ze stemden vaak met de regering mee of vonden de voorstellen van de regering zeker redelijk.”
Daarom kunnen we ons beter focussen op het koesteren van onze politieke cultuur van samenwerking en consensusvorming, stelt Otjes voor. “Ik was blij verrast dat het stikstofakkoord eind vorig jaar gesloten werd. De SP – een partij die eerder te boek staat als kritisch dan als constructief – sloot zich immers ook bij het voorstel aan.
Bovendien betrachtte Forum voor Democratie, eveneens een kritische partij, een welwillende houding bij de besprekingen over belastingverlaging voor bedrijven.” Of men het inhoudelijk eens is met die voorstellen, hangt af van politieke voorkeur, maar het is goed om te zien dat ook kritische partijen naar consensus blijven zoeken en het democratische proces niet bij voorbaat verwerpen, zegt Otjes. “Dat partijen die bereidheid blijven tonen is belangrijker voor de daadkracht van ons land, dan het aantal politieke partijen in het parlement.”
Effectieve partijen
Daarnaast is er een andere maatstaf ontwikkeld door politicologen, zegt Otjes. “Het is beter om te onderzoeken hoeveel effectieve partijen er in een land aanwezig zijn: daarbij houd je rekening met zowel het absolute aantal partijen in een land als hun relatieve grootte. Als een land twee effectieve partijen heeft, betekent het dat ze twee relatief grote partijen hebben of één grote en twee kleine.
Ervan uitgaande dat de peilingen een relatief juiste reflectie zijn van de verkiezingsuitslag, is de verwachting dat het aantal effectieve partijen in Nederland ongeveer gelijk zal blijven of net iets lager zal worden. Eén politieke partij, de VVD, lijkt na 17 maart namelijk heel erg groot te worden. Als dat gebeurt zul je zien dat de VVD met het CDA, D66, en wellicht een vierde partij een regeringscoalitie kan vormen.
In ogenschouw nemende dat de regering voortdurend in staat is geweest om meerderheden te vinden bij ingrijpende hervormingen, hoeven we dan niet te vrezen dat de bestuurbaarheid van Nederland in gevaar komt. Ook niet als er vier nieuwe partijen bij komen.”
Met medewerking van Detlev Hiep.