Terwijl in de journaals hartverscheurende beelden worden getoond waarop ouderen noodgedwongen vanachter het raam naar hun familie zwaaien, zit ik als thuishulp drie keer in de week tegenover ze met een kopje thee. Op anderhalve meter afstand, dat wel. Maar toch wringt het.
Net voor de grote corona-uitbraak in Nederland besloot ik om me in te schrijven als thuishulp voor ouderen. Een beetje stofzuigen, afwassen en vooral een praatje maken. De eerste cliënt gaf ik nog netjes een hand, maar dat was al snel afgelopen. Ik begon me vanwege het virus zo langzamerhand dingen af te vragen: hoe moet ik me nu opstellen? Wat als ik verkouden word? Kán dit nog wel?
De ouderen zelf zijn er vrij kalm onder. Ze hebben te lang geleefd om zich nog ergens echt druk om te maken, zo lijkt het. Ze horen het nieuws aan via de radio. Veel verder dan clichés komen we vaak niet. “Het is nu eenmaal zo.” Of: “Het zal wel weer overgaan.” Toch merk ik tussen de regels door dat ze de situatie vervelend vinden. Familiebezoek krijgen ze minder en op aanloop van vrienden kunnen ze al helemaal niet rekenen. Ook zijn bingoavonden en andere activiteiten afgelast.
Ik ben als de dood om mijn cliënten te besmetten, letterlijk.
Nou, dan hebben ze mij tenminste nog, dacht ik vergoelijkend. Totdat ik lichtelijk verkouden werd. Ik begon me zorgen te maken. Vanuit mijn werkgever had ik inmiddels de instructie gekregen om door te blijven werken bij verkoudheid, vanwege het personeelstekort. Ik was als de dood om mijn cliënten te besmetten, letterlijk. ‘Anderhalve meter afstand houden’ stond er in een van de vele mailtjes. Of ik de ouderen desnoods wou vragen om in een andere ruimte plaats te nemen terwijl ik de boel verzorg. Mondkapjes en handschoenen waren, zij het beperkt, verkrijgbaar: ‘alléén voor de écht kwetsbaren.’
Op vrijdagochtend kom ik bij een cliënt binnen. “Was je even je handen?” klinkt het als ik de keuken binnen kom. Begrijpelijk. Als ik nog even mijn neus snuit, vraagt mevrouw: “Je bent toch niet verkouden zeker?” Ditmaal was een vroege ochtendkou de boosdoener, verzekerde ik haar. “Oh, ja dat ken ik. Dat heb ik ook altijd!”
Tijdens het stofzuigen probeer ik zo goed als ik kan afstand te houden en alles wat ik aanraak schoon te maken. Ik was nog maar eens m’n handen.
Hoewel de situatie in het begin onwennig was en ik op sommige momenten bij mezelf te rade ging, merk ik dat deze mensen mijn werk toch wel waarderen. Ik zie dat het ze goed doet. Aan die gedachte houd ik me voorlopig maar vast.