Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in 2023 ongeveer 30.600 dak- en thuisloze mensen in Nederland. Het CBS maakt gebruik van registers om zo veel mogelijk mensen in kaart te brengen, maar erkent dat er toch vaak mensen door het net glippen. Het uiteindelijke cijfer bestaat uit getelde registraties van daklozen (bij de gemeente, opvanglocaties of reclasseringsorganisatie) en gedeeltelijk geschatte aantallen. Deze schatting is nodig omdat anders een deel van de daklozen buiten beeld blijft.
Alleen mensen tussen de 18 en 65 jaar oud die geregistreerd staan bij een gemeente, reclassering of bekend zijn bij een maatschappelijke opvang, worden meegeteld, omdat deze groepen binnen de waarnemingsmogelijkheden van het CBS vallen. Helaas blijkt de groep buiten het kader een stuk groter te zijn dan verwacht, ondanks dat het CBS een zo nauwkeurig mogelijk cijfer probeert weer te geven. Dakloosheid wordt hierdoor gepresenteerd als een veel eenvoudiger probleem dan het daadwerkelijk is. Hoewel het CBS deze beperkingen openlijk communiceert, blijven de definitie en methodiek een belangrijke uitdaging voor een volledig inzicht.
Divers en complex probleem
Een aanzienlijk, groeiend deel van de dakloze populatie in Nederland bestaat uit arbeidsmigranten, met name mannen uit Oost-Europese landen als Polen, Roemenië en Hongarije. Ze zijn naar Nederland gekomen om te werken, meestal in sectoren waar het werk zwaar is – in een kas, in de bouw of in een slachthuis. De arbeidscontracten, die meestal via uitzendbureaus afgesloten worden, zijn vaak gebrekkig of worden niet nageleefd. Zo gebeurt het nog wel eens dat werknemers structureel te weinig betaald krijgen of niet weten dat ze recht hebben op vakantiedagen. Vaak bieden werkgevers ook huisvesting aan als onderdeel van het arbeidscontract. In ruil daarvoor worden kosten ingehouden van het salaris. Deze ‘huisvesting’ bestaat vaak uit niet meer dan een kleine, gedeelde kamer met slechte voorzieningen. Toch zijn de ingehouden kosten hiervoor vaak onverklaarbaar hoog. Taalbarrières en een gebrek aan kennis over hun rechten maakt deze groep extra kwetsbaar voor uitbuiting door uitzendbureaus. Het beëindigen van hun arbeidscontract betekent niet alleen het verlies van hun inkomen, maar vaak ook het verlies van hun onderdak.
Het gebrek aan toegang tot maatschappelijke opvang, mede door regels als ‘regiobinding’ (minimaal twee jaar inschrijving bij een gemeente), zorgt ervoor dat deze groep structureel ondervertegenwoordigd is in de cijfers van het CBS. Omdat deze cijfers grotendeels gebaseerd zijn op registraties bij maatschappelijke opvang, blijven arbeidsmigranten zonder toegang dus onzichtbaar. Hoewel het weigeren van arbeidsmigranten bij maatschappelijke opvang in strijd is met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), blijkt toch dat bijna de helft van de gemeenten regiobinding eist voor maatschappelijke opvang.
Naast arbeidsmigranten blijken vrouwen en kinderen ook vaak onzichtbaar in de cijfers over dakloosheid. Vrouwen die dakloos raken zoeken niet altijd hulp bij maatschappelijke opvang, maar proberen tijdelijk onderdak te vinden bij familie, vrienden of kennissen. Dit fenomeen van ‘bankslapers’ is dus vaak moeilijk op te nemen in de statistieken van het CBS.
Demografische verschillen
Een ander belangrijk probleem zijn de aanzienlijke demografische verschillen tussen de grote steden (de G4, bestaande uit: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en de rest van Nederland. In de G4 bestaat ongeveer 80% van de daklozen uit mensen met een migratieachtergrond, terwijl dit percentage in de rest van Nederland rond de 55% ligt.
Dit is een belangrijk verschil. In de grote steden speelt de aanwezigheid van arbeidsmigranten, ongedocumenteerden en vluchtelingen een grote rol. Deze groepen worden geconfronteerd met uitdagingen zoals discriminatie, beperkte sociale integratie, arbeidsuitbuiting en onvoldoende begeleiding bij het opbouwen van een zelfstandig bestaan. Dit vergt een andere aanpak dan in minder stedelijke gebieden. In de rest van Nederland heeft dakloosheid vaak te maken met andere factoren, zoals huisvestingsproblemen, gezinsomstandigheden, schulden en werkloosheid.
ETHOS light
Een veelbelovende methodiek om dakloosheid beter in kaart te brengen is de ETHOS-classificatie (European Typology of Homelessness and Housing Exclusion). Deze classificatie werd ontwikkeld in 2005 door de European Federation of National Organisations Working with the Homeless. ETHOS light is een speciale versie, gericht op het in kaart brengen van het aantal dak- en thuisloze mensen in de Europese Unie. De classificatie biedt een breder kader dan de methodiek van het CBS. Waar het CBS zich beperkt tot geregistreerde daklozen, erkent ETHOS dakloosheid als een complex spectrum van huisvestingsproblemen, variërend van acute dakloosheid tot onveilige en ongeschikte huisvesting.
ETHOS onderscheidt zes hoofdcategorieën:
- Dakloosheid: mensen die op straat leven;
- Noodopvang: mensen die in een winter-/nachtopvang verblijven;
- Tijdelijke opvang: mensen die in tijdelijke daklozenopvang verblijven;
- Institutionele opvang: mensen die in een (maatschappelijke) zorginstelling verblijven;
- Niet-conventioneel verblijf: mensen die bijvoorbeeld in een vakantiehuis, auto of kraakpand verblijven;
- Tijdelijk onderkomen: zogeheten ‘bankslapers’, mensen die tijdelijk verblijven bij familie, vrienden of kennissen.
In 2023 voerde de Hogeschool Utrecht voor het eerst deze telling uit in de regio Noordoost-Brabant. Deze brede aanpak omvatte niet alleen de gemeentelijke registraties en maatschappelijke opvanglocaties, maar ook organisaties als woningcorporaties, ziekenhuizen, buurtteams, en zelfs de Nederlandse Spoorwegen. Alle organisaties en instanties die mogelijk met dak- of thuisloze mensen in aanraking kwamen konden meedoen. De telling leverde belangrijke inzichten op: er werden 1.498 dak- en thuisloze personen geteld. Hiervan bleek een derde van de getelde volwassenen vrouw te zijn, en ruim 20 procent van het totaal onder de 18 jaar.
Implicaties voor beleidsontwikkeling
De resultaten geven niet alleen een completer beeld van de omvang van dakloosheid, maar benadrukken ook regionale verschillen die essentieel zijn voor effectief beleid. Een aanpak die in de ene regio werkt, zal in een andere regio niet automatisch hetzelfde resultaat opleveren. Door te kijken naar de unieke samenstelling van de dakloze bevolking in een specifieke regio, zoals het percentage vrouwen en kinderen, kunnen gemeenten hun beleid beter afstemmen op de behoeften van de groepen. De ETHOS-classificatie kan hierin een belangrijke rol spelen. ETHOS geeft dakloosheid weer als een spectrum van huisvestingsproblemen waardoor beter, inclusiever en doelgerichter beleid gemaakt kan worden. Niet alleen voor dak- en thuislozen, maar voor iedereen die kampt met huisvestingsproblemen.
Eindredactie door Robin Jansen