De uitvaartbranche is geen onafhankelijke entiteit die enkel wordt gedreven door medemenselijkheid. En dat dringt pas echt door zodra je zelf een uitvaart moet regelen. “Later denk ik terug aan de uitvaart en de uitvaartondernemer, en dan vooral zijn koopmansjargon. Een ‘DELA-look and feel‘.”
We zitten met zijn vijven aan de keukentafel. De uitvaartverzorger heeft het woord, mijn moeder, zusje, vriendin en ik luisteren. De man heeft net een laptop uit zijn tas gehaald en klungelt met zijn muis. Hij draagt een zwart pak met bijpassend giletje waar het logo van de uitvaartverzekeraar, DELA, op staat. Het is een grote man die voor zijn formaat maar kleine slokjes koffie neemt. Hij kijkt zwaar en heeft een hangend gezicht met diepe wallen; plechtigheid straalt hij van nature uit.
Eerst het ceremoniële gedeelte. De uitvaartverzorger stelt zijn gerepeteerde vragen over mijn vader en wij antwoorden werktuiglijk. “Hoe oud is hij geworden?” “63.” “Dat is nog vrij jong.” “Ja.”
Dan ter zake. We moeten veel regelen en vooral veel beslissingen nemen, zegt hij. Mijn moeder blijkt al een redelijk idee te hebben over de uitvaart: een crematie, het crematorium mag niet lelijk zijn – kortom, er niet te veel uitzien als een crematorium – en tijdens de dienst wil ze vertellen over mijn vaders leven. Over de muziek die hij in zijn studententijd maakte, de vakanties die ze samen hadden en de gerechten die hij kookte. Dat wil ze doen aan de hand van een fotopresentatie, waarbij ze dan ‘zelf de foto’s kan doorklikken’ terwijl ze vertelt. De uitvaartverzorger fronst. Of dat zelf klikken kan, weet hij niet zeker.
Tijdens het gesprek weet ik me geen houding te geven. Ik probeer een grapje, dat het werk van de uitvaartverzorger ‘over lijken gaat’. Mijn vriendin lacht uit een soort plichtsbesef, de rest negeert me.
Bloemstuk bescheiden
Het eerste waar we van de uitvaartverzorger over na moeten denken is de kist. We kiezen niet voor het eerste model dat hij laat zien – ‘daar lag opa ook in’. Dan de rouwkaart. We willen geen rouwkaart waar bloemen, dieren of vergezichten op staan – kortom, weer iets wat niet lelijk is. Op de kist komt tijdens de dienst een bloemstuk te liggen, de uitvaartverzorger stelt een wit boeket voor. “Dit is bloemstuk bescheiden”, zegt hij, terwijl hij een foto laat zien op zijn laptop. Het wordt unaniem weggestemd. Dat eufemisme, ‘bloemstuk bescheiden’, blijft daarna door mijn hoofd spoken.
Het lastigst blijkt het regelen van een crematorium. Er is sprake van oversterfte, legt de uitvaartverzorger uit, dus crematoria hebben het druk. Onze eis dat ook het uitvaartcentrum niet aftands mag zijn maakt de zoektocht niet eenvoudiger; het dichtstbijzijnde crematorium valt om die reden af.
We kiezen een crematorium op een half uur rijden, dat een beetje in de natuur ligt. De uitvaartondernemer is voorzichtig enthousiast als hij erover praat. Hij laat foto’s zien van de zaal. Achter het podium en de verhoging waarop de kist komt te liggen, zit een groot raam. Daar doorheen heeft het publiek zicht op een laantje met aan weerszijden bomen. Op een zonnige dag valt het licht door de boomtoppen heen de zaal in, vertelt de man. “Zoals je kunt zien heeft de zaal echt de DELA-look and feel”, vervolgt hij. Die woorden spreekt hij uit met een vanzelfsprekendheid alsof het om natuurwetten gaat.
De dienst is uiteindelijk mooi en de opkomst groter dan verwacht. Het is begin februari maar zonnestralen vallen, zoals gehoopt, door het grote raam de zaal in. Tijdens de dienst spreken er naasten, wordt er muziek gedraaid die mijn vader mooi vond en treedt er een oud-bandgenoot van hem op. Mijn moeder doet haar presentatie maar besluit dat ze toch niet zelf de foto’s wil doorklikken. Achteraf wordt er geborreld en spreek ik familieleden die ik alleen zie bij uitvaarten of familiereünies.
Waardigheid
Als je iemand aardig denkt te kennen blijkt tijdens een uitvaart vaak dat dat eigenlijk wel meevalt, of in ieder geval dat er nog onnoemelijk veel is wat je niet weet. Dat mijn vader muzikaal was wist ik, dat hij, ogenschijnlijk de burgerman zelve, ooit in een punkbandje genaamd ‘Garbitch‘ zat, dan weer niet.
Later denk ik aan nietszeggende interacties die eigenlijk alleszeggend waren. De tweede dag dat mijn vader in het ziekenhuis lag vroeg ik of hij wat nodig had. Zijn rolkoffertje met spullen stond naast zijn bed. “Een kam”, zei hij. “Een kam?”, vroeg ik. “Ja, om mijn haar mee te kammen.” “Maar je ligt de hele dag in bed.” “Ja, en?” Tien minuten later stond ik in de AKO in het ziekenhuis om een kam te kopen. Later wilde hij ook een scheerapparaat. “Dat heeft met waardigheid te maken”, zei mijn moeder. Ofwel: op dag twee had hij alles al aanvaard.
Hoewel de man hoogstwaarschijnlijk een toonbeeld van integriteit is zat hij niet louter aan onze keukentafel uit compassie
Ook denk ik terug aan de uitvaart en de uitvaartondernemer, en dan vooral zijn koopmansjargon. Een ‘DELA-look and feel’. Hoewel de man hoogstwaarschijnlijk een toonbeeld van integriteit is, zat hij niet louter aan onze keukentafel uit compassie. Dat zijn baan geen sinecure is en dat het betekenisvol werk is waar een bepaald menstype voldoening uit destilleert, spreek ik niet tegen. Maar het is een spanningsveld: je rouwende medemens ongetwijfeld oprecht willen helpen, maar tegelijkertijd een commerciële partij vertegenwoordigen die geld wenst te verdienen.
Goed nieuws voor wie een carrièreswitch overweegt: veel vacatures in de uitvaartbranche vragen niet om een vooropleiding tot uitvaartverzorger of iets vergelijkbaars. Wel wordt vrijwel steevast om mbo- of hbo- ‘denk- en werkniveau’ gevraagd, blijkt uit tien minuten googelen. Belangrijker lijken een aantal eigenschappen: zoals integriteit, betrokkenheid en inlevingsvermogen. Maar vacatures vragen ook om ‘affiniteit’ met de uitvaartbranche, soms om enthousiasme en vaak om klantgerichtheid. Dat is de verhouding: klant en koopman.
Auto’s bij de natuurbegraafplaats
Een maand later zijn mijn moeder, zusje en ik terug bij het crematorium. We komen de urn afgeven en de natuurbegraafplaats bekijken. Een vrouw leidt ons rond. Nu zijn wij, toegegeven, een gezin van relatief kleine mensen. Mijn moeder en zusje zijn iets boven de 1 meter 60, mijn vader hield jaren stug vol dat hij 1 meter 78 was (dat was hij niet) en ik ben met mijn net geen 1 meter 80 (waarschijnlijk wel 1 meter 78) de langste van ons geslonken gezin. De vrouw die ons langs de natuurgraven gidst torent net als haar collega aan de keukentafel ruim anderhalve kop boven me uit.
We lopen met zijn vieren langs roestkleurige metalen grafstenen. Er staan alleen namen en geboorte- en sterfdata op. De omgeving is bosachtig en zelfs onder een grauwe lucht mooi. We zijn tevreden tot we het geluid van auto’s horen: een deel van de begraafplaats grenst aan een provinciale weg. Op het gedeelte dat aan de weg ligt zijn nauwelijks grafstenen te bekennen. We zijn even stil en luisteren naar het gezoef. “Zullen we papa anders maar naast de weg leggen?”, zegt mijn moeder.
We besluiten dat we even willen nadenken over de natuurbegraafplaats. Wel krijgen we vast een foldertje met het kostenplaatje mee. Als we een klein urnengraf kopen, voor één urn, dan mogen we daar geen gedenksteen op plaatsen. Als we een groot urnengraf kopen, voor zes urnen, dat nagenoeg drie keer zo duur is, dan wel.
Mijn moeder had mij de factuur van de uitvaart al eens laten zien. Omdat drie familieleden een kwartier te vroeg bij het crematorium waren voor de dienst moesten zij worden ‘opgevangen’. Dat zorgde voor de ‘inzet [van] extra personeel’ volgens de factuur. Toen we mijn vader wilden zien in het mortuarium en zijn kist gingen dichtmaken kostte dat ruim honderd euro. Een laatste afscheid als kostenpost.
‘Bloemstuk bescheiden’, een ‘DELA-look and feel’; het klinkt ineens niets meer dan logisch.