In de berichtgeving over klimaatverandering valt op hoe pessimistisch de toon vaak is, terwijl we niet graag horen hoe de afgrond in zicht raakt. Te confronterend, dat slechte nieuws. Toch is pessimisme broodnodig, stelt redacteur Laura Hoogenraad.
Een boek over klimaatverandering is waarschijnlijk het meest deprimerende dat je deze zomer had kunnen lezen, vooral gezien de drie hittegolven en alle verbroken warmterecords. Terwijl je hutjemutje op een geïmproviseerd stadsstrand de hitte probeert te ontkomen, wil je niet een boek lezen dat draait om de vraag: is het te laat? Om niet te verbranden. Om niet te smelten. Om de aarde te redden. En toch is het tijd voor wat realistisch pessimisme.
In 1989 was Bill McKibben de eerste schrijver die zich met zijn boek The End of Nature waagde aan het thema klimaatverandering. Dertig jaar later heeft hij zijn donkerste voorspellingen zien uitkomen. In zijn nieuwste boek Falter (vastlopen, wankelen, red.), dat dit jaar verscheen, trekt hij opnieuw aan de alarmbellen. “Climate change has become such a familiar term that we tend to read past it – it’s part of our mental furniture,” schrijft McKibben.
Sneller, beter, meer
Gedurende de eerste tachtig pagina’s gooit McKibben de lezer in een diep zwart dal gevuld met feiten, verhalen en onderzoeken over het klimaat. Een paar van de meest schokkende: een Franse burger ziet per jaar meer foto’s van leeuwen dan dat er leeuwen in Afrika zijn, er is meer plastic in de oceaan dan vissen en in de laatste dertig jaar is op Antarctica drie biljoen ton ijs gesmolten. Daarbij zijn ook nog eens fragmenten van het Spaanse griepvirus, pokken en de pest vrijgekomen, die eerst onder het ijs begraven lagen.
Waarom gaat niet iedereen gebukt onder een klimaatdepressie?
Ik zwoegde me langzaam door de opeenstapeling van feiten heen, beetje bij beetje, omdat je anders gelijk de moed verliest. McKibben windt er geen doekjes om. De simpele waarheid en de kern van zijn verhaal: het gaat niet goed, we doen niet genoeg. Het moet sneller, beter, meer. Maar, vroeg ik me af, nadat ik Falter dichtsloeg, waarom doen we het nog steeds niet? Waarom is dit niet het enige waar iedereen het voortdurend over heeft? Waarom gaat niet iedereen gebukt onder een klimaatdepressie?
Onderzoekers en journalisten zoeken ijverig naar een uitgemeten balans tussen pessimisme en optimisme. Door de vrees om niet als ‘hysterisch’ of – erger nog – als ‘klimaatdrammer’ te worden weggezet, ontstaat de neiging om de boodschap op een positieve manier te verkopen. Om de moed er nog in te houden, want anders haakt de lezer af, zo is de gedachte. Met het etiket ‘klimaatdrammer’ sta je buitenspel, dan hoeft men zich niet langer over je boodschap te buigen. Door dit label haakt de lezer al af voor hij tot de kern van het verhaal komt.
Dilemma
Het voelt als een dilemma: zijn we te pessimistisch met de harde waarheid, of juist hoopvol en liegen we onszelf een beetje voor? Iedereen heeft die ‘het-gaat-slecht-met-de-aarde’-wake-upcall wel gehad, maar alle berichten over hittegolven, bosbranden, overstromingen en droogtes zijn nog steeds niet genoeg om ons tot actie aan te sporen of actie te eisen van onze politici.
Het zal iemand anders zijn, ergens anders, op een ander moment, die er last van zal krijgen
Dat gebrek aan actie heeft een psychologische verklaring, omdat klimaatverandering geen eigenschappen heeft van een directe dreiging – voor ons tenminste. Het is iets wat pas later een probleem vormt, veel geld kost en waarvan het moeilijk is de veelomvattende dreiging op waarde te schatten. “Veel van de standaardreacties, zoals extreme rationalisatie, ontkenning, of het plaatsen van de problemen ver in de toekomst, zijn allemaal consistent met de manier waarop we omgaan met onze eigen doodsangst,” stelde neurowetenschapper Janis Dickinson in De Groene Amsterdammer. Het is de klassieke ‘dat overkomt mij niet’-gedachte – het zal iemand anders zijn, ergens anders, op een ander moment, die er last van zal krijgen. Zo behoedt ons eigen brein ons van een klimaatdepressie.
“Fear may be the only thing that saves us,” luidt de boodschap van journalist David Wallace-Wells. Zijn bejubelde opiniestuk in The New York Times is een pleidooi voor alarmism. Angst, vrees en paniek lijken voor hem de enige logische oplossing voor het probleem. Net zolang tot zelfs je brein geen klimaatscepsis meer kan hebben.
Angst in plaats van hoop
De perfecte balans tussen ‘het slechte’ en ‘het goede’ in het klimaatdebat blijft lastig. Zoals de Amerikaanse milieuwetenschapper Jared Diamond zich in zijn bespreking van Falter afvroeg: “How do we strike a balance between fear and hope?” Met welke verteltechniek overtuig je een zo groot mogelijk en divers publiek? Sommigen zullen door een dosis angst overtuigd worden, anderen geven de voorkeur aan hoop. Diamond vreest dat McKibbens verteltechniek te negatief is en zorgt voor polarisatie: enkel diegenen die zich al in McKibbens kamp bevinden raken meer overtuigd van hun eigen gelijk, terwijl sceptici zich juist meer afzetten. Zo dreigen de polen nog verder uiteen te raken. De balans is zoek.
McKibben legt de nadruk op angst in plaats van hoop. Een boodschap die op mij eerder realistisch dan pessimistisch overkomt. Niet leuk om te lezen – zeker niet tijdens de derde hittegolf terwijl de Amazone afbrandt – maar wel broodnodig. Want, aldus McKibben: “Let’s remember exactly what we’ve been up to, because it should fill us with awe; it’s by far the biggest thing humans have ever done.” Het is nu tijd om nóg iets groters in de geschiedenis van de mensheid achter te laten: een oplossing van de klimaatproblematiek voor alle toekomstige generaties. Pessismisme is hierbij onze vriend, niet onze vijand.