Hoe is het om als journalist in het buitenland te werken? Wisse Booij gaat op zoek naar het verhaal. Vandaag: Sinan Can en het menselijk leed in het Midden-Oosten. “Elke keer als ik wegga, neem ik in mijn hart afscheid van mijn dierbaren.”
“Dit is het laatste authentieke stukje Amsterdam,” vertelt Can in een café in Noord. Het is zijn favoriete stadsdeel. Dat komt alleen niet doordat hij er ooit gewoond heeft. “Nijmegen is mijn stad. Ik ben er geboren en getogen, en zal er ook nooit weggaan.”
Can groeide op in een tweede-generatie-gastarbeidersgezin. “Mijn ouders waren een heel links-activistisch stel,” vertelt hij. “We tankten nooit bij Shell, want die steunden apartheid, we gingen nooit langs de McDonald’s, want die maakten de regenwouden kapot, en we kochten geen groente en fruit uit Israël.” Cans ouders kregen ook allebei een lintje voor dertig jaar vrijwilligerswerk. “Bij ons thuis was het altijd erg belangrijk dat je iets voor de samenleving deed.”
Can vertelt dat dat ook op andere manieren dan met vrijwilligerswerk kon, bijvoorbeeld in de journalistiek. “Tijdens mijn jeugd is de Turkse journalist Uğur Mumcu vermoord met een autobom. Hij onthulde veel misstanden in de Turkse samenleving, zoals de connecties tussen de Turkse overheid en de maffia.” Dat maakte diepe indruk op de jonge Sinan waarop hij besloot journalistiek te gaan studeren in Tilburg.
Bomaanslagen en vuurgevechten
Na zes jaar als redacteur voor Zembla te hebben gewerkt werd hij gevraagd mee te doen aan een drieluik over 9/11, tien jaar na dato. “Het was de eerste keer dat ik voor de camera stond, en ook de eerste keer dat ik een reis maakte voor mijn werk.” De reacties vanuit Nederland waren lovend en ook Can was tevreden met het werk. “Ik was eindelijk aan het doen wat ik altijd had gewild: zware journalistiek combineren met reizen.” De basis voor zijn documentaires over het Midden-Oosten was gelegd.
Door zijn werk als documentairemaker is hij vaak in levensgevaarlijke situaties terechtgekomen. “Je kan nooit zeker weten of een plek veilig genoeg is om te bezoeken”, vertelt hij. Voor de opnames van In het spoor van IS werd hij met een tiental internationale journalisten door een Iraakse commandant meegenomen naar het centrum van Mosul, waar de overwinning op IS uitgeroepen zou worden. “Van zo iemand verwacht je niet dat hij tien buitenlandse journalisten de vuurlinie ingooit.” Eenmaal aangekomen bleek het gevecht nog lang niet voorbij te zijn: “Er werd volop geschoten. Een zeventigtal IS’ers had zich in een gebouw langs de weg verschanst. Op zo’n tien meter van ons vandaan braken ze uit.”
Op zulke momenten je hoofd koel houden is moeilijk. In Irak was Can een kleine twintig meter verwijderd van een bomaanslag. “Dertig mensen kwamen om en negentig raakten er gewond. Overal lagen ledematen.” Hij vertelt hoe hij door de adrenaline en de shock een soort black-out kreeg: “Sommige details van dat moment en de minuten die volgden zijn gewoon uit mijn geheugen gewist.”
Toch was dat niet het heftigste wat hij heeft meegemaakt. Tijdens de opnames van het tweeluik Onze missie in Afghanistan liep het konvooi waarin Can zich bevond in een hinderlaag van de Taliban. Het gevecht tussen de Afghaanse militairen en de Talibanstrijders duurde twee en een half uur. “Als ik één moment zou moeten aanwijzen waarvan ik dacht ‘nu is het afgelopen’, dan was het toen.” Om met de doodsangst om te gaan ging Can op de vloer van het gepantserde voertuig liggen met zijn oortjes in en zijn ogen dicht. “Ik luister dan naar Einaudi. Zijn muziek maakt me rustig. Uit onderzoek blijkt ook dat het een therapeutisch effect heeft.”
Om met de doodsangst om te gaan ging ik op de vloer van het gepantserde voertuig liggen met mijn ogen dicht en mijn oortjes in. Ik luister dan naar Einaudi, zijn muziek heeft een therapeutisch effect.
Zulke momenten gaan niet in de koude kleren zitten: “Elke keer als ik terugkom denk ik: ik kap ermee.” Ook zijn gezin heeft het er zwaar mee. Hoewel Can altijd alles probeert te bagatelliseren, komen ze er elke keer achter hoe gevaarlijk het was. Als hij in het buitenland is denkt Can veel aan ze, maar ook voordat hij gaat: “Elke keer als ik wegga neem ik in mijn hart afscheid van mijn dierbaren.”
Maar hij blijft doorgaan. “Het is een soort taak voor me geworden,” vertelt Can. Toen hij in Irak tegen iemand zei dat hij ermee zou stoppen, antwoordde hij: “Weet je wat pas echt de hel is? De hel is als niemand ziet dat je pijn lijdt.” Volgens Can is dat precies waarom hij doorgaat: “Deze mensen mogen niet vergeten worden, we moeten hun verhalen blijven vertellen.” Hij wil het Nederlandse publiek een beter idee geven van de situatie daar, zodat ze zich beter in die mensen kunnen verplaatsen. “Veel vluchtelingen die hier komen hebben gewoon geen andere keus.”
Het leven na de duisternis
Can begeeft zich op levensgevaarlijke plekken, maar stelt zich ook mentaal bloot aan oneindig menselijk leed. En dat terwijl ik merk dat hij een gevoelige man is. “Hoeveel leed van een ander kan een mens verdragen?” vraagt hij zich hardop af.
“Ik moest een maand bijkomen van In het spoor van IS. Ik snapte het allemaal niet meer, hoe mensen zo gewetenloos kunnen zijn.” Hij vertelt dat hij na die reis eigenlijk alleen in bed wilde liggen. “Op de https://redpers.nl/wp-content/uploads/2020/09/redperslogo-1.png van de VARA, waar ik werk, zitten er bewegingscensoren in de lampen. Ik zat daar muisstil, zodat ik in het donker kon werken. Het voelde alsof ik ook mentaal in de duisternis zat.”
Can denkt niet dat hij het nog lang volhoudt, hoogstens een paar jaar. Sommige mensen in zijn vak zeggen nooit te zullen stoppen, omdat ze weten dat ze dan PTSS (posttraumatische stressstoornis) krijgen. Ook Can is daar bang voor, maar toch denkt hij aan stoppen: “Het hoort erbij. Er zijn behandelingen en die worden steeds beter.”
Ik wil iets terugdoen voor de stad die altijd zo goed is geweest voor mijn familie.
Hij heeft genoeg ideeën voor zijn carrière na de documentaires: in het onderwijs bijvoorbeeld, of bij een ngo als Amnesty International. “Om iets te doen voor journalisten en politieke dissidenten die in de gevangenis zitten.” Als ik hem erop wijs dat hij weleens gezegd heeft dat hij ooit nog eens burgemeester van Nijmegen wil worden, moet hij lachen. “Dat was eigenlijk meer bedoeld als een soort grap, maar werd toentertijd heel serieus genomen. Ik wil gewoon iets terugdoen voor de stad die altijd zo goed is geweest voor mijn familie.”
Zijn ultieme wens is om een kinderdorp in het Midden-Oosten op te richten. “In een land als Irak zitten twee miljoen weeskinderen, kinderen zonder perspectief”, vertelt hij. Om hen te helpen wil Can een plek creëren waar deze kinderen onder begeleiding hun eigen voedsel kunnen groeien, waar ze veilig zijn. Zo krijgen ze een tweede kans. “Ik hoop dat ze dan later zelf ook mensen gaan helpen, zodat ik iets in gang heb gezet wat zich voortzet na mijn dood.”
Migratie- en vluchtelingendebat
Jongeren spelen altijd een centrale rol in zijn documentaires. “Zij zijn het grootste slachtoffer van oorlog. Ze begrijpen het niet, verliezen hun ouders en zijn vaak slachtoffer van misbruik.” Hij vertelt over de Bacha Boys in Afghanistan, jongetjes van nog geen tien jaar oud die moeten dansen voor de Talibanstrijders en vervolgens verkracht worden.
In een Iraaks vluchtelingenkamp sprak hij kinderen van dezelfde leeftijd die allemaal buikpijn hadden. “Voedseltekort, dachten wij. Achteraf bleek dat ze uit een dorp kwamen wat in handen van IS was geweest. Toen ze dat dorp dreigden te verliezen, hebben ze alle kinderen verkracht. Allemaal.” Hij legt uit dat de cirkel van geweld zo in stand wordt gehouden. “Generatie op generatie raakt getraumatiseerd. Iedereen wil elkaar pijn doen.”
Naast deze trauma’s is het gebrek aan perspectief ook een probleem, vertelt Can: “Dat zie je goed in Tunesië. Jongeren daar hebben drie opties: ze springen op een rubberen boot naar Europa, sluiten zich aan bij de jihad in Libië of Syrië, of klimmen in een hoogspanningsmast en gaan aan de bedrading hangen tot ze verkoold zijn.” De enige oplossing voor de problematiek in de regio is volgens Can om in de jeugd te investeren.
Ik vind het verschrikkelijk om te zien dat zo’n hele groep over één kam geschoren wordt, dat ze allemaal voor terroristen en profiteurs worden uitgemaakt.
Om dit soort heftige verhalen zo goed mogelijk op het Nederlandse publiek over te brengen, kiest Can er soms voor om niet alles uit te zenden: “Dan kom je dingen tegen die zo ellendig zijn dat je denkt: wie schiet hier iets mee op? De kijker kan ook maar zoveel tot zich kan nemen.”
Hij stoort zich aan de houding van een deel van de Nederlandse bevolking ten opzichte van de problemen in het Midden-Oosten: “Vooral rond het vluchtelingen- en migratiedebat. Ik vind het verschrikkelijk om te zien dat zo’n hele groep over één kam geschoren wordt, dat ze allemaal voor terroristen en profiteurs worden uitgemaakt.”
Hij heeft zelf gezien waarom ze hierheen komen: “Een stad als Aleppo, waar vier en een half miljoen mensen leefden, ligt gewoon voor zeventig procent in puin. Je kan daar niet leven, laat staan je kinderen opvoeden.” Hij beschuldigt rechtspopulisten als Wilders en Baudet ervan deze kwetsbare groep te misbruiken voor politiek gewin. Volgens Can zullen er in een grote groep mensen altijd rotte appels zitten, maar dat betekent niet dat de grenzen dicht moeten: “Wij hebben toch gewoon wetten om dat soort mensen te straffen?”
Yin en Yang
Can vertelt hoe hij vroeger over alles een mening had. Door zijn werk in het Midden-Oosten is hij als journalist genuanceerder geworden: “Er is niet altijd één waarheid, het ligt juist aan het perspectief van waaruit je naar dingen kijkt.” Een boer in Afghanistan legde het hem ooit op een grappige manier uit: “Queen Victoria is voor de Engelsen een heldin: zij heeft het Britse Rijk groot gemaakt. Voor de inwoners van India, Pakistan, China en Afghanistan was zij echter de grootste drugsdealer van de twintigste eeuw, door de Engelse handel in opium daar. Ze past zo in het rijtje van Escobar en El Chapo.”
Als ik iemand helemaal zie flippen om een trein die vijf minuten te laat is, denk ik bij mezelf: we hebben het hier veel te goed.
Door zijn werk in het buitenland is hij ook als mens veranderd: “Ik ben meer gaan relativeren. Dan zie ik iemand helemaal flippen om een trein die vijf minuten te laat is en dan denk ik bij mezelf: we hebben het hier veel te goed.” Hij schaamt zich soms dat hij hier geboren is. “Een vader in IS-gebied moest elke vrijdag zijn zoontje meenemen naar de executies op het plein. Twee jaar lang loog hij tegen zijn zoontje. Hij zei dat het allemaal theater was, met acteurs en nepbloed.” Can zegt dat hij zich nooit zou kunnen voorstellen hoe het zou zijn om zijn kinderen zo lang door de oorlog te sleuren. “Ik ga daar heen, film een beetje en kom weer veilig thuis, om vervolgens mijn kinderen mee te nemen naar de Efteling.”
Can haalt veel kracht uit zijn geloof om alle narigheid een plekje te kunnen geven. Hij is aanhanger van het soefisme, een meer filosofische en humanistische tak van de Islam. Zijn favoriete denker binnen deze stroming is de dertiende-eeuwse dichter Rumi, van wie hij altijd een boek mee op reis neemt en een paar spreuken op zijn lichaam getatoeëerd heeft. Hij legt uit waarom: “Rumi heeft veel geschreven over de dood en de liefde, wat erg goed bij mijn werk past. Ik doe het namelijk uit liefde voor de mens en in het Midden-Oosten word ik constant met de dood geconfronteerd.”
Het soefisme biedt hem troost: “Soefi’s zeggen dat dat slechtheid onder mensen altijd zal bestaan. Er zullen altijd oorlogen, moordenaars en kinderverkrachters zijn, maar er zullen ook altijd goede mensen zijn. Zij bewaren de balans, als een soort yin en yang.” Zo houdt hij het vertrouwen in de mensheid.
In Irak kwam hij een man tegen die in een paar jaar tijd driehonderd kinderen uit het kalifaat gesmokkeld had. De man riskeerde iedere week zijn leven en is er zelfs voor opgepakt en gemarteld. Hij snapte niet waarom Can hem wilde interviewen, omdat hij geloofde dat elk fatsoenlijk mens dat de kans had gehad driehonderd kinderen te redden dat zou doen. Can heeft dit soort verhalen nodig om door te gaan: “Dan zit ik helemaal stuk en dan kom ik zo’n man tegen. Het ontroert me dan tot op het bot.”
Doodsbedreigingen
Tot slot praten we over de serie Bloedbroeders, waarin Can met musicalacteur Ara Halici op zoek gaat naar de waarheid rond de Armeense genocide. In de serie erkent Can dat het daadwerkelijk een genocide was. Hij vraagt een 105-jarige overlevende zelfs om vergiffenis. Het levert hem veel haat op vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap: “Ik werd geïntimideerd en heb doodsbedreigingen gehad.”
Een 19-jarige jongen op Facebook zei dat als hij Can zou tegenkomen op straat, hij hem zou neersteken en dat het de gelukkigste dag van zijn leven zou zijn. Zelfs Cans familie werd bedreigd, iets wat hij zichzelf ook kwalijk neemt.
Ik ben staatsburger van een land dat al honderd jaar het verdriet van het Armeense volk ontkent.
Ondanks alles heeft Can geen spijt van het project: “Als ik deze serie niet had gemaakt, wie in Nederland had het dan wel gedaan?” De serie voor Can vooral erg persoonlijk: “Aan mijn vaders kant van de familie hebben ze Armeniërs van hun land verdreven. Verder heb ik naast de Nederlandse ook de Turkse nationaliteit. Ik ben dus staatsburger van een land dat al honderd jaar het verdriet van het Armeense volk ontkent.” Het is volgens Can misschien juist een goed teken dat hij mensen boos maakt: “Het laat zien dat je iets raakt wat echt fout zit.”
Aan het eind vraag ik wat Can jullie als lezers van Red Pers zou willen meegeven: “Ga zoveel mogelijk reizen. Het vormt je als mens, geeft je zelfvertrouwen en zelfkennis, en maakt je zelfstandig. Het geeft je nieuwe inzichten door je bloot te stellen aan andere manieren van leven. Leer de wereld kennen en kom terug.”