“Ja maar… ik wil gewoon gelukkig zijn,” hoor ik een van hen zeggen.
Ze staan allemaal achterin het café – de gelukzoekers. Ze zijn duidelijk op te merken. Buiten het feit dat ze altijd op zoek zijn, ontbreekt er ook altijd wat. Een geliefde, een luisterend oor, goede nachtrust, energieke benen, een gevuld glas, een dikke portemonnee, enzovoort. Ik kan deze pagina vullen met waar het de gelukszoekers aan ontbreekt. Ik kan een wc-rol vullen met wat ze allemaal niet hebben, daar kunnen honderd gelukzoekers hun reet mee afvegen en dan nog blijven er redenen over. Maar als ik dat doe wordt dit een heel zielig stuk, wat niet de bedoeling is voor mijn Red Pers-debuut.
Daar rechts in de hoek van het café staan ze ietwat ongemakkelijk te praten. Over wat er allemaal misliep die week, die maand, dat jaar, hun leven lang. Waarom ze het zo vervelend vinden dat er weer niemand naar ze luisterde. Hoe lastig liefhebben kan zijn en dat zij altijd meer liefde geven dan krijgen. En wie er eigenlijk verantwoordelijk was voor hun ongelukkige gevoel, maar gek genoeg weer niet de schuld kreeg en niets doorhad. Ze lachen om elkaars verhalen, als een stel boeren met kiespijn. Nee, ze lachen als boeren wiens stallen afbranden, de dag voor hun pensioen.
Kijk, daar komen zij die onbezonnen zijn het café binnenwandelen. Nonchalant. Ze treffen elkaar. Eentje stoot het biertje van een gelukzoeker uit de hand, per ongeluk. De gelukzoeker kijkt beduusd en een beetje geschrokken. Hij had het biertje net gehaald, met zijn zuurverdiende rotcenten. Materiaal voor nog een zielig gesprek. Ze beginnen weer te beppen over hun gevoelens van onbehagen. Hij die onbezonnen is heeft niets door en gaat plassen op de vrouwen wc, want de heren staat vol.
De onbezonnen zijn risiconemers. Waaghalzen. Altijd verliefd en altijd gebroken. Altijd gedreven en dikwijls tevreden. Hongerig naar meer. Ze zijn slonzig-chic en het staat ze verdomd goed. Het zijn de ik-weet-niet-waar-ik-mee-bezig-ben-maar-het-zal-wel-loslopen figuren, waarvan je altijd dacht dat er niks van terecht zou komen. Raad eens? Ze zijn er nog steeds en hebben elkaar gevonden. Herkennen doe je ze wel. Ze stuiteren rond in de ruimte, met een glimlach van oor tot oor en grote ogen die willen zien en meemaken.
Iedereen is een beetje een gelukzoeker en iedereen is te weinig onbezonnen. We zijn te vaak bezig met de touwtjes in handen proberen te houden, maar raken verstrikt in die touwtjes. Het is onze galg van armzaligheid. We happen naar adem, zonder echt goed om ons heen te kijken. Als gelukzoeker zie je enkel wat er aan de oppervlakte ligt. Als onbezonnen bewonder je de glinstering van het water en neem je een duik. In het diepe liggen ervaringen te wachten. Sommige zijn prachtig, die laat je weer gaan. Sommige zijn afschuwelijk, deze neem je mee naar het droge.
Dat maakt de angst om te verdrinken, in vergelijking met de vorige duik, altijd een stukje minder eng.