Hij gaat vaak naar zijn stamkroeg, die tussen de Amstel en oneindige weilanden gelegen ligt. Meestal gaat hij met zijn beste vriend, soms ook alleen, als hij echt even behoefte heeft aan afleiding en, uiteraard, drank. Door de doffe speakers klinken oude klassiekers die hij fluisterend meezingt.
“Plenty of room at the Hotel California, any time of year, you can find it here.”
Er is altijd ruimte aan de bar voor hem. Het is nog net niet zo of mensen staan al op als hij zijn fiets buiten in de stellingen zet, om plek te maken voor de man die privileges heeft afgedwongen in zijn stamkroeg. Het liefst zit hij aan de bar – niet om met de barmensen te praten, maar om weg te dromen en met zijn rug naar dansende meisjes en schreeuwende jongens te zitten.
“I traveled each and every highway, and more, much more than this, I did it my way.”
Ook nu zit hij er. Naast hem, aan de bar, komt een Rus staan. Hij ziet het zelden, Russen in zijn café die luidruchtig Russisch praten en Russische drankjes bestellen, maar niets verbaast hem meer. De Rus draait met zijn vingers in de lucht een cirkel, ten teken van een rondje voor iedereen. “Vodka,” schreeuwt de Rus, “vodka for everybody!”
“Country roads, take me home, to the place I belong, West Virginia, mountain mamma, take me home, country roads.”
Hij kijkt even om zich heen. Hij ziet een wielrenner, die vanmiddag al kwam aangefietst, tollen op zijn benen. Met z’n strakke wielrenpak nog aan valt hij op de grond, met glas en al in zijn handen. Een teken voor de barvrouwen om de taxi te bellen. Zeurend vraagt de wielrenner om nog één laatste biertje, terwijl hij met de nodige moeite de taxi in wordt geduwd. Waar maak je dit nou mee, behalve in een stamkroeg?
“Laat me, laat me, laat mij gewoon m’n gang maar gaan, laat me, laat me, ik heb het altijd zo gedaan.”
Hij nipt aan zijn biertje. Hij denkt aan alles wat hem de afgelopen tijd is overkomen en hij schrikt van het feit dat het weinig noemenswaardig is. Misschien zit hij te vaak hier in zijn favoriete stamkroeg, en is hij te weinig buiten, daar waar het leven pas echt geleefd wordt. Zijn beste vriend komt naast hem zitten. “Sorry dat ik te laat ben.” Net op tijd, denkt hij, want het zelfmeelij nam serieuze vormen aan.
“And the waitress is practicing politics, as the businessmen slowly get stoned, yes, they’re sharing a drink they call loneliness, but it’s better than drinkin’ alone.”
Buiten klotst het water van de Amstel bijna tegen de ramen van het café aan. Het stormt. Binnen is het rustig. De laatste mensen pakken langzaam hun jas om huiswaarts te gaan. Hij kijkt even naar z’n beste vriend, die geen woorden nodig heeft om hem te begrijpen, en hij kijkt naar de barvrouw. “Nog eentje,” zegt hij, “nog eentje, en dan zijn we echt weg”.