99 jaar geleden kwam Servië zwaar geschonden uit de Eerste Wereldoorlog, die nota bene door een Bosnisch-Servische activist ontvlamd werd. Onze redacteur Vincent was in Belgrado en beschrijft zijn indrukken van de Servische hoofdstad, zoekend in het post-Joegoslavische tijdperk.
De mensheid had een eeuw geleden haar paard en wagen nog niet ingeruild voor stoomlocomotieven, of ze greep al op grootschalige wijze naar geautomatiseerde wapens om haar imperialistische conflicten op te lossen.
In wat de Fransen niet voor niets La Grand Guerre (“De Grote Oorlog”) noemen, speelde Servië, als bondgenoot van de Russen en zogenaamde minor entente, een belangrijke rol. De Serven hadden na drie eeuwen Ottomaanse overheersing net hun expansiedriftige zuiderburen buiten de Europese poorten gehouden, toen de nood hen vroeg om ook de noordgrens te verdedigen tegen de Donaumonarchie (lees: dubbelmonarchie) van Oostenrijk-Hongarije. Servië verloor naar schatting een kwart van haar bevolking tijdens de Eerste Wereldoorlog maar het eindresultaat loog er niet om: een Groot-Servische droom betrad de werkelijkheid toen op 1 december 1918 het Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen (ofwel het Eerste Joegoslavië) uit de nog gloeiende as van de militaire strijd herrees. De droom om Zuid-Slavische volkeren te herbergen onder één statelijk dak genaamd Joegoslavië (letterlijk: Zuid-Slavisch land) leeft nu, 99 jaar later, nog steeds onder de bevolking, maar is verder weg dan ooit.
Servië verloor naar schatting een kwart van haar bevolking.
Oorlogshumor
De recente geschiedenis van de Balkan zit vol met parlementsbestormingen, politieke liquidaties of voormalige buren die elkaar op militante wijze de tent uit jagen. Het was de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Princip die zich met drie schoten op de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw, de Boheemse Sophie Chotek, van een onvermijdelijke plek in ’s werelds geschiedenisboeken wist te verzekeren. Het lijkt erop dat de Serven sinds deze directe aanleiding van de Eerste Wereldoorlog in de internationale commune worstelen met een schadelijke reputatie. De Amerikaanse schrijver en beroepsreiziger Christopher Deliso schrijft in zijn boek over Servië en Montenegro dat er “geen land in Europa is dat slechter begrepen en geïnterpreteerd wordt dan Servië”. Zeker na de betrokkenheid bij alle vier de Balkanoorlogen van de jaren ’90, onder leiding van een politiek-pragmatische despoot Slobodan Milosevic, staan de Serven dikwijls te boek als een agressief en ultranationalistisch volk. De werkelijkheid is genuanceerder. Waar Nederland zich in de kabbelende deltamonding van het West-Europese continent na de Tweede Wereldoorlog tot op de dag van vandaag veilig waant, ligt Servië op een disruptieve geopolitieke breuklijn die willekeurig door grote internationale spelers als schietschijf wordt gebruikt. Winston Churchill zei al dat “de Balkan meer geschiedenis produceert dan ze kan consumeren”. Het is als twintiger moeilijk te bevatten dat er rond je geboortejaar nog geen 1500 kilometer ten zuidoosten van hier de bommen en granaten in het rond vlogen. De verwoestende geschiedenis laat tot op de dag van vandaag diepe sporen na in de hoofdstad Belgrado. De straten schitteren in onafgewerkte blokkendozen, gehuld in rauw en afbladderend gesteente met in fijnstof spartelende ventilatoren aan de buitenkant. De torenflats worden behuisd door een voornamelijk vriendelijke, relatief hoog opgeleide en prima Engels sprekende bevolking. De “Witte Stad” is in haar bestaan ruim honderd keer belegerd en zo’n veertig keer vernietigd. Geen wonder dat de gemiddelde inwoner van Belgrado allang blij is als er geen bom naast z’n voordeur valt en wel iets anders aan z’n hoofd heeft dan het schilderen van z’n flatje. De laatste belegering staat bij de inwoners nog vers in het geheugen gegrift. In 1999 schoot de NAVO vanaf vliegdekschepen nabij de Italiaanse kust met gerichte raketaanvallen enkele bruggen, fabrieken, energiecentrales, de raffinaderij en het Servisch Radio en Tv-station (SRT) aan gort. Met hun zwartgallige humor en gemoedelijke avonden bij kaarslicht zijn de Serven deze periode relatief makkelijk doorgekomen. Ze zijn immers wel wat gewend. De Vlaamse historicus Korneel de Rynck citeert in zijn boek ‘De tuin van Tito’ grappen uit dagboeken die tijdens die laatste oorlogstijd de ronde deden:
“Een man vraagt in een reisbureau hoe hij het makkelijkst naar Belgrado kan komen. De dame achter het loket zegt dat hij het best een trein kan nemen naar Aviano [Italië]. Daarvandaan zijn er vluchten om de vijf minuten.”
De Belg reisde in de voetsporen van de grote leider van het Tweede Joegoslavië (1945-1991), Josep Broz, per trein van Belgrado naar Sarajevo. Beter bekend onder zijn schuilnaam Tito liet deze ex-president vele spoorwegen aanleggen en reisde hij in zijn Blauwe Trein door de zes socialistische deelrepublieken van de Slavische federatie. Van het katholieke Kroatië naar het orthodoxe Servië, via de rijke Macedonische keuken richting de bedrijvige Slovenen, en van Montenegrijnse kust tot aan het bergachtige Bosnië-Herzegovina. Onder het bewind (1953-1980) van Tito werden verschillende religies en etniciteiten weliswaar actief de kop ingedrukt, maar leefde de bevolking er relatief voortvarend, vredig en vrij. Na zijn dood in 1980 leefden de onderhuidse spanningen en latente verschillen op en resulteerde het samen met een economische malaise tot het begin van het einde.
Post-Joegoslavisch Servië
Deze week nog werden we van dichtbij herinnerd aan de gruwelijkheden van twee decennia geleden: het Joegoslaviëtribunaal berichtte vanuit Den Haag dat de ex-generaal die in 1995 de moslimenclave Srebrenica en het Nederlandse VN-bataljon Dutchbat III onder de voet liep, Ratko Mladic, is berecht voor genocide met levenslange gevangenisstraf. De parlementariër Mladen Gjuric vertelt in de oude Joegoslavische Senaat dat de supranationale bemoeienis van dit tribunaal, net als de internationaal gesteunde afscheiding van Kosovo, voor een ruime meerderheid van de Serven niet of moeilijk te slikken is. Net zoals de in steen gehouwen beschermvrouwe van de marine, die met een visnet in haar hand het pronkstuk van de parlementaire perszaal vormt, een pijnlijke confrontatie is voor weemoedige Serviërs: ze zijn na de relatief fluwelen afscheiding van Montenegro in 2006 hun toegang tot de Adriatische zee kwijt. Het is hier, in deze volksvertegenwoordiging, waar nu de opmars naar de Europese Unie wordt gemaakt. Het Servische volk is over het algemeen kritisch, de politieke elite is in krappe meerderheid voor. Maar de banners die door activisten aan de voorzijde van het parlement zijn opgehangen verraden de moeilijke politiek-culturele hordes die nog genomen moeten worden: zij memoreren iedere passant aan gevallen slachtoffers uit 1999…