OPINIE – Redactrice Eva Forceville reflecteert op het integratieproces dat vele nieuwkomers de afgelopen jaren hebben doorlopen. Volgens haar is dit proces echter meer assimilatie dan integratie, en zouden wij dus meer toenadering moeten zoeken tot onze nieuwe buren.
Hoewel velen een duidelijk idee lijken te hebben over integratie en wat de ander daarvoor moet doen, gaat het gesprek te weinig over wat wij kunnen doen. Door mijn contact met nieuwkomers in Amsterdam, merk ik dat zij die hier een paar jaar geleden aankwamen, zijn gestart met een opleiding of opzoek zijn naar een baan. Ze zijn niet meer zo nieuw maar voelen zich wel nog zo. Tijd voor een reflectie op ons aandeel in het integratieproces.
Een kennis van me geeft workshops in intercultural dialogue en was in september te gast op een congres over integratie. Tijdens haar workshop ging het onder andere over Syrische vluchtelingen in Nederland. Toen de discussie oplaaide, onderbrak ze deze met de vraag wie in de zaal contact heeft met een nieuwkomer. Twee mensen staken hun hand op, waarvan één iemand het contact een vriendschap kon noemen.
Als zo weinig mensen die het congres uit interesse bijwoonden hun hand opsteken, vrees ik dat het aantal mensen dat contact heeft met een nieuwkomer nog lager ligt onder alle Nederlanders. De weinige toenadering van Nederlanders komt ook naar voren in een onderzoek van De Correspondent waarbij vragenlijsten zijn afgenomen van nieuwkomers in Nederland met een verblijfsvergunning. In hun concluderend artikel schrijven ze: “Na alle drie open vragen geven tientallen nieuwkomers aan dat ze snakken naar meer contact met Nederlanders.”
Waarom betrekken we geen nieuwkomers bij dit vraagstuk?
Ondanks dat de laatste jaren veel organisaties zijn ontstaan die zich spontaan inzetten voor nieuwkomers blijft er dus een gapend gat bestaan tussen de bewoners en de nieuwkomers. Deze kloof wordt ook opgemerkt door de organisatoren van bovengenoemd congres over integratie. Ik zie het als een eerste stap dat men geïnteresseerd is en erover wilt praten. De vraag is alleen in hoeverre je vragen over integratie kunt oplossen door erover te praten met een groep witte Nederlanders. Hier komt de ironie van dit voorbeeld naar voren. Waarom betrekken we geen nieuwkomers bij dit vraagstuk, ervaringsdeskundigen, om te kijken waar hun noden liggen en hoe we deze kloof kunnen overbruggen? Waarom denken we dat integratie iets is waar wij een mening over moeten vormen en wat zij moeten uitvoeren? Integratie eist een toenadering van beide kanten, niet de een die zich aanpast aan de ander.
We lijken het erover eens te zijn dat integratie gaat om een baan vinden en de taal leren, dat staat ook aangegeven in de eisen op de website van de Rijksoverheid. Maar dat is vrij onmogelijk te doen zonder Nederlanders. Een taal leer je niet alleen in een klaslokaal en een baan vind je vaak via een netwerk aan contacten. De vraag reist waarin nieuwkomers precies moeten integreren. Binnen de muren van hun AZC, met hun collega’s op het werk dat ze niet kunnen hebben, of met de enkele Nederlanders die wel een beetje tijd en energie in hun nieuwe buren willen steken? Dat laatste lijkt de enige optie. En daarom, Nederlanders die integratie belangrijk vinden, integreer u ook.
De hand uitreiken is niet altijd makkelijk, en misschien verloopt het contact niet meteen vlot. Als we vinden dat we allemaal gelijk zijn, hoeft dat niet te betekenen dat culturele verschillen niet benoemd mogen worden. Het benoemen van die verschillen kan juist de eerste stap zijn in het breken van het ijs en het opbouwen van een band. Integratie staat gelijk aan uitwisseling, dus ja, ook wij moeten ons integreren, willen we de alom besproken integratie een succes laten zijn.