Met de rellen in Charlottesville in augustus en de keuze van het kunstencentrum Witte de With in Rotterdam om van naam te veranderen, is de discussie over de interpretatie van onze geschiedenis weer flink aangewakkerd. Wat moeten we toch met al die straten, pleinen, tunnels en monumenten die refereren aan omstreden ‘helden’ uit de zeventiende- en achttiende eeuw? Is het tijd voor een nieuwe beeldenstorm?
De discussie over het vereren van omstreden helden uit het verleden is deel van een groter debat over de nieuwe blik op onze (vaderlandse) geschiedenis. Historici en activisten zoeken naar een nieuwe manier om de geschiedenis te vertellen. Die manier moet recht doen aan onderdrukte groepen, minderheden, mensen die nooit een stem hebben gekregen binnen de geschiedschrijving.
Het standbeeld omtrekken, in stukken hakken, vernietigen
Zo wordt het succesverhaal van de VOC aangevuld met de gruwelen van de slavernij, en het verhaal over de Nederlandse kolonie in Indonesië gaat voortaan óók over de onderdrukte bevolking aldaar. Journalist Ewald Vanvugt schreef bijvoorbeeld in 2016 het boek Roofstaat, over het duistere verleden van Nederland overzee. Ook actiegroepen als de Grauwe Eeuw protesteren tegen het verheerlijken van het geweld van de VOC.
Weghalen of bewaren?
Eerbetonen aan koloniale leiders uit het VOC-tijdperk passen volgens velen niet meer bij deze moderne benadering van de geschiedenis. Zo gold Jan Pieterszoon Coen lange tijd als een zeeheld uit de zeventiende eeuw. De Coentunnel werd naar hem vernoemd en er kwam een groot standbeeld in zijn geboorteplaats Hoorn. Tegenwoordig zien historici hem echter ook als de misdadiger van de Banda-eilanden in Indonesië, waar hij 15 duizend inwoners vermoordde om het monopolie op nootmuskaat te bemachtigen.
De vraag is: wat moet er met zijn eerbetonen gebeuren? Een logische reactie is het weghalen van een standbeeld van iemand waar je het niet meer mee eens bent. Het standbeeld omtrekken, in stukken hakken, vernietigen, zodat niemand er meer aan herinnerd hoeft te worden. Maar met het vernietigen van een herinnering aan zo’n figuur maak je ook zijn slachtoffers monddood. De daden waar je het niet mee eens bent en die zo lang verzwegen zijn, maak je met het weghalen van het beeld opnieuw onzichtbaar.
Afgelopen maandag 6 november werd over dit dilemma gesproken in debatcentrum de Rode Hoed in Amsterdam. Historici en journalisten bogen zich over de vraag: ‘is het tijd voor een nieuwe beeldenstorm?’ Tijdens het enigszins stugge debat werd duidelijk dat het onderwerp eigenlijk veel verder reikt dan de monumenten, standbeelden en straatnamen zelf.
Een nieuwe presentatie
Onderzoeker Nancy Jouwe maakte duidelijk dat het niet gaat om hoe die tunnel onder het IJ nou precies heet, maar wat die naam representeert en hoe de samenleving daar tegenover staat. Zulk soort eerbetonen zijn allemaal symbolen die laten zien wat belangrijk wordt gevonden, welke groepen gehoord worden en welke niet. De erfenis van het koloniale verleden is nog steeds op veel plekken in de publieke ruimte te voelen, en voor veel mensen is dat een pijnlijke herinnering aan hoe ze vandaag de dag nog steeds onderdrukt worden. Journalist Sander van Walsum betoogde juist dat óók het feit dat we ooit een tunnel naar Jan Pieterszoon Coen hebben vernoemd deel is van onze geschiedenis, en dat we die niet weg moeten moffelen door de tunnel nu te hernoemen.
Zo wordt Coen overschaduwd door zijn eigen wandaden
Dat is de vreemde paradox in dit debat: willen we de geschiedenis blootleggen, dan moeten we de monumenten eigenlijk laten staan. De context moet alleen veranderd worden. Kunstenaar Raul Balai presenteerde in de Rode Hoed een alternatief plan voor het monument van Jan Pieterszoon Coen in Hoorn. Hij stelde voor het hele plein vol te zetten met 150 beelden van Indonesische soldaten. Eén beeld voor elke honderd slachtoffers die Coen maakte op de Banda-eilanden. Zo vergeten we Coen niet, maar wordt hij overschaduwd door zijn eigen wandaden.