Dit bericht is oorspronkelijk gepubliceerd op Maximum Amsterdam
Anno 2016 lijkt de smartphone vastgelijmd in onze hand. Gemiddeld kijken we 221 keer per dag naar het scherm: we bekijken het nieuws, versturen berichten en zijn tegenwoordig zelfs in staat Pokémon te vangen. Hoewel het kleine apparaat veel voordelen met zich meebrengt, moeten de nadelen niet onderschat worden.
TEKST EN FOTOGRAFIE DOOR CHIARA STAAL
Een interessante ontwikkeling binnen het onderzoek naar het gebruik van smartphones, is het onderzoek naar de invloed van het telefoongebruik van ouders op de ontwikkeling van hun kinderen. Nu al blijkt het overmatige gebruik van telefoons door ouders ten koste te kunnen gaan van de ontwikkeling van een gezonde hechting tussen ouder en kind.
Veilige hechting
Het begrip hechting verwijst naar de emotionele relatie tussen kind en opvoeder, waarbinnen onderscheid wordt gemaakt tussen een veilige en onveilige hechting. De kwaliteit van deze relatie wortelt in de vroege ouder-kind interacties. Een afgestemde reactie van de ouder, waarbij hij of zij de signalen van het kind (h)erkent en hier adequaat op reageert, maakt het voor het kind mogelijk om zich veilig te voelen. Deze aandacht en veiligheid is noodzakelijk voor de opbouw van een veilige relatie. Deze kenmerkt zich door een goede balans tussen zowel fysieke als emotionele afstand en nabijheid ten opzichte van de zorggever. Een voorbeeld hiervan is de peuter die onder toeziend oog van de ouder in de speeltuin op ontdekkingsreis gaat, maar troost zoekt als er iets onverwachts gebeurt.
‘Onveilige hechting wordt geassocieerd met een verhoogd risico op psychosociale problematiek op latere leeftijd’
De onveilige hechting onderscheidt zich echter onder andere door angst voor afwijzing, scheidingsangst, wantrouwen en sterke onafhankelijkheid. Het hebben van deze onveilige hechting wordt geassocieerd met een verhoogd risico op psychosociale problematiek op latere leeftijd. Denk hierbij aan de ontwikkeling van angst- en stemmingsstoornissen of problemen met het opbouwen van gezonde relaties buiten het gezin.
Still Face Experiment
Al sinds de ontwikkeling van de hechtingstheorie in de jaren ’50 van de vorige eeuw pogen psychologen te ontdekken welke factoren de ontwikkeling van de ouder-kind relatie beïnvloeden. Een belangrijke bijdrage hieraan kwam voort uit het Still Face Experiment van Edward Tronick in 1970. Hieruit bleek dat de vroege, non-verbale interacties tussen de moeder en het kind van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van een gezonde relatie tussen moeder en kind. Deze studie is tot op heden een van meest succesvol gerepliceerde onderzoeken ooit.
In het Still Face Experiment werd moeders gevraagd gedurende een aantal minuten op een normale manier met hun baby te interacteren. In deze eerste fase toonden zij gezichtsuitdrukkingen die in overeenstemming waren met de expressies van de kinderen. Vervolgens werd hen in het volgende deel van het onderzoek gevraagd om zonder enige zichtbare emotie het kind aan te kijken. In het experiment was duidelijk zichtbaar hoe het kind door deze neutrale uitdrukking van de moeder steeds meer negatieve emoties ervoer en op allerlei manieren haar aandacht probeerde te trekken. Uit het onderzoek bleek dat het kind zich van de moeder afwendde wanneer deze ‘still face-periode’ te lang duurde en het contact niet werd hersteld.
Responsiviteit
De neutrale, nietszeggende expressie die in het experiment werd nagebootst komt overeen met de manier waarop wij naar onze telefoons kijken. Voor het kind is de opvoeder net als in het Still Face Experiment wel fysiek aanwezig, maar door het gebrek aan interactie tussen de opvoeder en het kind, zal het kind steeds meer negatieve emoties ervaren. Als deze negatieve emoties langere tijd onbeantwoord blijven, kan dit op de lange termijn serieuze gevolgen hebben voor de ouder-kindrelatie en de verdere ontwikkeling van het kind.
‘De opvoeder met telefoon is wel fysiek aanwezig, maar door het gebrek aan interactie zal het kind steeds meer negatieve emoties ervaren’
Een voorbeeld van deze gevolgen blijkt uit het onderzoek van Field (2002) naar de kwaliteit van de relatie tussen opvoeders met een depressie en het kind. Hieruit bleek dat de kinderen van deze ouders een groter risico liepen op het ontwikkelen van ouder-kindrelatieproblemen. Ten dele werd dit toegeschreven aan de niet voldoende responsieve interactiepatronen, die kenmerkend lijken voor ouders die lijden aan een stemmingsstoornis. Deze problemen in de ouder-kindrelatie kunnen vervolgens het risico op de ontwikkeling van andere psychosociale problemen te vergroten. Hetzelfde gebrek aan responsiviteit ontstaat wanneer de ouder tijdens de interactie met het kind bezig is met zijn of haar telefoon, in plaats van de wensen van het kind.
Hoe vermakelijk de smartphone ook is, interacties in de echte wereld lijken nog steeds belangrijker. Het is zeker verleidelijk om tijdens de koffie een Pokémon te vangen en je Pokédex verder aan te vullen, maar die Pikachu in de kinderwagen zit er later ook nog wel. Je kind is maar één keer jong en heeft de mensen om zich heen hard nodig om zichzelf goed te kunnen ontwikkelen.
Bronnen
Montebarocci, O., Codispoti, M., Baldaro, B., & Rossi, N. (2004). Adult attachment style and alexithymia. Personality and Individual Differences, 36, 499-507.
Slater, A., & Bremner, G. (2011). An introduction to developmental psychology (2nd ed., pp. 198-203). Glasgow, United Kingdom: Britisch Psychological Society, & Blackwell Publishing Ltd.
Zeanah, H. (2009). Handbook of Infant Mental Health (3rd ed.). New York, the United States of America: The Guilford Press.