Dit bericht is oorspronkelijk gepubliceerd bij Maximum Amsterdam
Zullen we ooit begrijpen hoe het in een andere tijd geweest is? We kunnen eindeloos feitelijke informatie over het verleden onderzoeken, maar kunnen we ooit écht voelen, horen, zien wat men in het verleden beleefde?
Nederlands’ beroemdste historicus Johan Huizinga maande ons aan op zoek te gaan naar de ‘historische sensatie’: het verleden ervaren. Dat is minder zweverig dan het klinkt. Door middel van een prent, een tekst, een gebouw of een kunstwerk kan je je in het verleden wanen, een historische sensatie beleven. Geschiedenis hoeft niet alleen maar jaartallen en saaie boeken te zijn, je kan op reis naar het verleden wanneer je maar wil!
Als historicus in spé kan ik dit gebod van de Nederlandse vader der geschiedschrijving niet weigeren. In deze serie ga ik op zoek naar de historische sensatie in Amsterdam. Vandaag: het Oost-Indisch Huis.
Wie door de Oude Hoogstraat richting de Dam loopt wordt overspoeld door souvenirwinkels, snackbars en coffeeshops. Het is een warme dag, te warm om in de drukke stad vol uitlaatgassen en bezwete mensen rond te lopen. Geirriteerd slalommen fietsers tussen de toeristen door die verward naar het Red Light District vragen. In deze kermis van de moderne tijd zou niemand verwachten dat er een paar meter verderop een plek is waar de tijd heeft stilgestaan.
Wie onder het lage poortje op nummer 24 door gaat komt plotseling terecht op een binnenplaats uit de zeventiende eeuw. Dit is de binnenplaats van het Oost-Indisch huis: een klein, rechthoekig pleintje, omgeven door bakstenen gevels met witte ornamenten. Een statige deur met een trapje en kinderkopjes op de grond. Hier was het hoofdkantoor van de VOC gevestigd, de eerste multinational ter wereld en het bedrijf dat van de Republiek een wereldspeler op de handelsmarkt maakte.
Het is er stil. Het is moeilijk voor te stellen dat deze plek het centrum van handel, geld en macht is geweest. Toch maken de zwijgende, bakstenen gebouwen en de statigheid van de ornamenten indruk.
“Het is moeilijk voor te stellen dat deze plek het centrum van handel, geld en macht is geweest.”
Wanneer er nieuwe schepen van de VOC uitvoeren naar de Oost, werd dat door de hele stad bekend gemaakt: omroepers trokken de aandacht met trommels en schalmeien. Misdadigers, gelukszoekers, oude zeelieden en jonge matrozen trokken hun beste pak aan en drongen samen op deze binnenplaats. Het moet een drukte van belang zijn geweest. Wie geluk had werd uitgekozen en mocht door de statige deur met het trapje naar binnen. Hier werden de zeelieden ‘gemonsterd’: een commissie van de VOC ondervroeg de nieuweling naar zijn ervaring en wat hij dacht te gaan verdienen. Wie was goedgekeurd werd ingedeeld op een schip en kreeg twee maanden vooruitbetaald.
Hoe zouden ze zich gevoeld hebben toen ze weer hier buiten op het pleintje stonden? Blij dat zíj aangenomen waren en die massa die nog stond te wachten niet? Of bang voor wat zou komen? Een derde van de mannen die naar de Oost ging kwam niet terug. Het was een gevaarlijke onderneming om mee te gaan met de VOC. Waarschijnlijk zuchtten ze diep, rechtten ze hun schouders en liepen ze de Oude Hoogstraat weer in. Dat doe ik ook. Het geroep van de massa gelukszoekers op de binnenplaats klinkt na in mijn oren als ik het zomerse Amsterdam van 2015 weer in loop.
Bronnen:
Roelof van Gelder, Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800) (Nijmegen 1997).
F.W.N. Hugenholtz, Huizinga’s historische sensatie als onderdeel van het interpretatieproces Forum der Letteren jaargang 1979 (Muiderberg 1979).